Artikel 2 WOR: Instelling van een Ondernemingsraad
Artikel 2 WOR bepaalt wanneer een onderneming verplicht is een ondernemingsraad (OR) in te stellen. Dit artikel regelt dus de instelling van een OR en de voorwaarden waaraan een onderneming moet voldoen om onder de verplichting te vallen.
- Verplichting tot instelling (lid 1)
- Een onderneming is verplicht een OR in te stellen als er ten minste 50 werknemers werkzaam zijn.
- Dit is een drempelwaarde; als dit aantal wordt overschreden, ontstaat de verplichting.
- Er moet sprake zijn van een organisatorisch verband waarbinnen arbeid wordt verricht op basis van een arbeidsovereenkomst.
- De wet spreekt over de verplichting tot het instellen van een OR, en niet over het aanhouden ervan. Indien het aantal medewerkers onder de 50 zakt, vervalt de wettelijke verplichting niet automatisch.
- De instellingsplicht geldt ongeacht de rechtsvorm van de onderneming.
- Het criterium van 50 werknemers geldt per onderneming. Een bedrijf met meerdere vestigingen die elk minder dan 50 werknemers hebben, hoeft in principe geen OR in te stellen (tenzij sprake is van een concern).
- Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een onderneming, wordt gekeken naar de economische zelfstandigheid van het organisatorisch verband.
- Afwijkende regelingen
- Voor kleinere ondernemingen met 10 tot 50 werknemers geldt een andere regeling, namelijk de mogelijkheid tot het instellen van een Personeelsvertegenwoordiging (PVT).
- Er bestaan ook bijzondere regelingen voor ondernemingen met een specifieke structuur, zoals een concern.
- Gemeenschappelijke, centrale en groepsondernemingsraden
- De WOR kent naast de gewone ondernemingsraad ook de gemeenschappelijke ondernemingsraad, de centrale ondernemingsraad, en de groepsondernemingsraad, afhankelijk van de structuur van de onderneming of het concern.
- Onderdelen van ondernemingen
- De wet kan bepalen dat op zich onzelfstandige onderdelen van een onderneming voor de toepassing van de wet toch als zelfstandige onderneming kunnen worden beschouwd. Dit kan een gevolg hebben voor de instellingsplicht.
Verhouding tussen artikel 1 en 2 WOR
Artikel 1 en 2 WOR zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Artikel 1 geeft de definities die nodig zijn om de verplichtingen uit artikel 2 te begrijpen. De definities in artikel 1 bepalen welke organisaties onder de reikwijdte van de wet vallen, en artikel 2 bepaalt vervolgens wanneer deze organisaties verplicht zijn een OR in te stellen. Zonder de definities in artikel 1 is het niet mogelijk om te bepalen of een organisatie onder de verplichting van artikel 2 valt.
Conclusie
Artikel 1 en 2 van de WOR zijn fundamentele bepalingen voor het Nederlandse medezeggenschapsrecht. Ze bepalen wie de spelers zijn (ondernemer, onderneming, werknemers) en wanneer de regels voor medezeggenschap van toepassing zijn. Het correct begrijpen van deze artikelen is essentieel voor zowel ondernemers als werknemersvertegenwoordigers om de rechten en verplichtingen in het kader van de WOR te kunnen uitoefenen. De WOR heeft als doel een bijdrage te leveren aan het op evenwichtige wijze afwegen van belangen van werknemers en werkgever bij de besluitvorming binnen de onderneming.
De artikelen 1 en 2 vormen dus de basis van de medezeggenschap in Nederland, die verder wordt uitgewerkt in de rest van de WOR en andere relevante wet- en regelgeving.
Wat kan je nog meer doen met de WOR?
Artikel 3 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) gaat over de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR), centrale ondernemingsraad (COR), en groepsondernemingsraad (GOR), en artikel 4 WOR behandelt de ondernemingsraden voor onderdelen van ondernemingen. Deze artikelen zijn belangrijk voor het medezeggenschapsrecht in ondernemingen met een complexe structuur, zoals concerns.
Artikel 3 WOR: Gemeenschappelijke, Centrale en Groepsondernemingsraden
Artikel 3 WOR regelt de instelling van een GOR, COR en een GOR in situaties waarin sprake is van een samenwerking tussen meerdere ondernemingen of van een concernstructuur. Deze structuren zijn bedoeld om medezeggenschap te organiseren op een niveau dat past bij de organisatorische verhoudingen.
- Gemeenschappelijke Ondernemingsraad (lid 1)
- Een GOR kan worden ingesteld als twee of meer ondernemingen onderling afhankelijk zijn en er sprake is van eenheid van leiding. Dit betekent dat de ondernemingen weliswaar afzonderlijke entiteiten zijn, maar in de praktijk door dezelfde personen worden bestuurd.
- De GOR behartigt de gemeenschappelijke belangen van de werknemers van de betrokken ondernemingen.
- Een GOR komt in beeld als ondernemingen die onderling afhankelijk zijn, en onder een eenheid van leiding vallen, elk afzonderlijk wel een ondernemingsraad moeten hebben, maar in hun werkzaamheden veel met elkaar te maken hebben.
- Centrale Ondernemingsraad (lid 2)
- Een COR wordt ingesteld binnen een concern, waarbij de diverse ondernemingen onder een centrale leiding staan. Dit is meestal het geval bij een moeder- en dochterondernemingen.
- De COR is bevoegd om over concern overstijgende zaken te overleggen. Deze zaken kunnen de onderlinge verhoudingen betreffen, maar ook besluiten die in alle onderdelen van het concern doorwerken.
- De COR behartigt de gemeenschappelijke belangen van de werknemers van alle tot het concern behorende ondernemingen.
- De wetgever heeft in de toelichting op de WOR aangegeven dat een COR is bedoeld voor besluiten die op concernniveau genomen worden en die de concernondernemingen als geheel betreffen, en daarbij verder kijken dan de afzonderlijke ondernemingen.
- De wetgever heeft ook aangegeven dat het bij de vraag of een COR moet worden ingesteld niet moet gaan om de formele juridische zeggenschap, maar om de feitelijke uitoefening van zeggenschap.
- Groepsondernemingsraad (lid 3)
- Een GOR is een variant van de COR die wordt ingesteld voor een groep van ondernemingen die binnen een concern vallen. Een GOR is een vorm van medezeggenschap tussen de COR en de ondernemingsraden van de afzonderlijke onderdelen van de onderneming.
- De GOR heeft dezelfde bevoegdheden als de COR, maar dan toegespitst op een deel van het concern. De GOR is dus bevoegd om advies uit te brengen over concernbesluiten als het gaat om zaken die het deel van het concern betreffen waar de GOR voor is ingesteld.
- De wetgever heeft met de mogelijkheid van een GOR beoogd een tussenlaag te creëren in de medezeggenschap in grote concerns, zodat de betrokkenheid van de verschillende onderdelen van de onderneming bij de besluitvorming op een goede manier kan worden vormgegeven.
- De WOR spreekt van ‘in een groep verbonden ondernemers’. De wetgever heeft nagelaten een wettelijke omschrijving van dit begrip te geven. De Hoge Raad hoefde bij de uitleg van dit begrip geen aansluiting te zoeken bij het juridische groepsbegrip van art. 2:24a BW, of het economische groepsbegrip van art. 2:24b BW. De wetgever heeft wel een nadere omschrijving gegeven in de Memorie van Toelichting bij een wetsvoorstel in 1988. In de praktijk is er sprake van in een groep verbonden ondernemers, indien naar de rechtsvorm zelfstandige ondernemers zijn onderworpen aan een gemeenschappelijke leiding, dan wel één van hen die leiding over de andere uitoefent of kan uitoefenen.
- Het is de mogelijkheid om zeggenschap uit te oefenen, en niet de daadwerkelijke uitoefening van zeggenschap, die bepalend is.
Artikel 4 WOR: Ondernemingsraden voor Onderdelen van Ondernemingen
Artikel 4 WOR regelt de instelling van ondernemingsraden voor onderdelen van ondernemingen, ook wel deelondernemingsraden genoemd. Dit artikel is relevant voor ondernemingen met verschillende vestigingen of afdelingen.
- Ondernemingsraad per onderdeel (lid 1)
- Indien een onderneming verschillende onderdelen heeft die in belangrijke mate zelfstandig functioneren, kan voor elk van die onderdelen een aparte OR worden ingesteld.
- Hierbij wordt gekeken naar de feitelijke zelfstandigheid van het onderdeel, en niet naar de juridische structuur.
- De wetgever heeft bij de totstandkoming van de WOR aangegeven dat het belangrijk is dat de medezeggenschap wordt georganiseerd op een niveau dat past bij de aard en omvang van de organisatie.
- Bevoegdheden van de deelondernemingsraad (lid 2)
- De bevoegdheden van een deelondernemingsraad zijn in principe gelijk aan die van een reguliere ondernemingsraad, maar beperkt tot het onderdeel waarvoor de raad is ingesteld.
- Deelondernemingsraden behartigen de belangen van de werknemers die in dat specifieke onderdeel werkzaam zijn.
- Deelondernemingsraden kunnen overleggen over alle zaken die het betreffende onderdeel van de onderneming aangaan, en hebben adviesrecht ten aanzien van de besluiten die het onderdeel betreffen.
- Besluit tot instelling (lid 3)
- Het besluit tot instelling van een ondernemingsraad voor een onderdeel van een onderneming, en over de afbakening van de bevoegdheden van de deelondernemingsraad, wordt genomen door de ondernemer, tenzij het onderdeel van de onderneming waarvoor de ondernemingsraad wordt ingesteld een onderneming is in de zin van artikel 1 lid 1 onder c WOR.
- Afbakening van bevoegdheden (lid 4)
- De wetgever heeft in de WOR voorzien dat de bevoegdheden van deelondernemingsraden worden afgebakend. Een ondernemingsraad van een onderdeel is bijvoorbeeld niet bevoegd advies uit te brengen over een overkoepelend concernbesluit, tenzij dat besluit het onderdeel waar de raad voor is ingesteld, ook betreft.
- De afbakening van de bevoegdheden van de deelondernemingsraden is belangrijk om te voorkomen dat er conflicten ontstaan met de ondernemingsraad van de gehele onderneming, of met de centrale ondernemingsraad als die is ingesteld.
- Weigeren informatieverzoeken (lid 5)
- De ondernemer kan informatieverzoeken van de ondernemingsraad weigeren, voor zover de verstrekking hiervan niet redelijkerwijs kan worden gevergd. Dit is een bepaling die lijkt op artikel 31 WOR, en die in een SER-besluit uit 2000 ook op deze manier is opgenomen.
Verhouding tussen artikel 3 en 4 WOR
Artikel 3 en 4 WOR zijn beide bedoeld om de medezeggenschap te structureren in complexe organisaties, maar ze doen dit op verschillende manieren:
- Artikel 3 richt zich op samenwerkingsverbanden en concernstructuren, waarbij het gaat om de verdeling van zeggenschap over meerdere ondernemingen. Artikel 3 biedt dus een kader voor de medezeggenschap in situaties waarin de ondernemingen op een of andere manier met elkaar verbonden zijn.
- Artikel 4 richt zich op onderdelen binnen één onderneming, waarbij het gaat om het organiseren van medezeggenschap op het niveau van de verschillende vestigingen of afdelingen. Artikel 4 voorziet in een kader voor de medezeggenschap binnen één onderneming, waarbij het organiseren van medezeggenschap op verschillende niveaus aan de orde is.
- Beide artikelen benadrukken het belang van de feitelijke situatie en de daadwerkelijke verhoudingen binnen de onderneming, en minder op de formele juridische structuur.
Conclusie
Artikel 3 en 4 van de WOR zijn cruciaal voor het organiseren van medezeggenschap in complexe bedrijfsstructuren. Artikel 3 regelt de instelling van de verschillende soorten ondernemingsraden in samenwerkingsverbanden en concerns, terwijl artikel 4 de medezeggenschap voor onderdelen van ondernemingen regelt. Beide artikelen zorgen ervoor dat de medezeggenschap wordt aangepast aan de specifieke situatie en omvang van de onderneming. De wetgever heeft met deze artikelen beoogd dat de medezeggenschap op een manier wordt vormgegeven die past bij de structuur van de organisatie, en dat de betrokkenheid van de werknemers bij de besluitvorming op een goede manier kan worden vormgegeven. Het correct toepassen van deze artikelen is essentieel voor een effectieve medezeggenschap.
Artikel 5 en 6 van de WOR
Artikel 5 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) gaat over de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad (OR) en de uitzonderingen op die verplichting, terwijl artikel 6 WOR de samenstelling van de OR regelt. Beide artikelen zijn van fundamenteel belang voor de medezeggenschap binnen ondernemingen in Nederland.
Artikel 5 WOR: Instellingsplicht en Uitzonderingen
Artikel 5 WOR bepaalt wanneer een ondernemer verplicht is een OR in te stellen en onder welke omstandigheden van die verplichting kan worden afgeweken.
- Hoofdregel: Instellingsplicht (lid 1)
- De hoofdregel is dat een ondernemer verplicht is een OR in te stellen als in zijn onderneming ten minste 50 werknemers werkzaam zijn.
- Deze verplichting is bedoeld om werknemers een formele stem te geven in het beleid en de gang van zaken van de onderneming.
- De instellingsplicht is niet afhankelijk van de rechtsvorm van de onderneming, maar van het aantal werkzame personen.
- Uitzondering: Minder dan 50 werknemers (lid 2)
- Als in een onderneming minder dan 50 werknemers werkzaam zijn, is de ondernemer niet verplicht een OR in te stellen.
- In dit geval kan de ondernemer een personeelsvertegenwoordiging (PVT) instellen of op een andere manier overleg met de werknemers organiseren, maar dit is niet wettelijk verplicht.
- Uitzondering: Ondernemingen met minder dan 10 werknemers (lid 3)
- Voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers geldt een vereenvoudigde regeling. Deze bedrijven zijn vrijgesteld van de verplichting om een OR in te stellen.
- Deze uitzondering is ingevoerd om de administratieve lasten voor kleine bedrijven te beperken.
- De wetgever achtte het niet noodzakelijk om voor kleine bedrijven een formele medezeggenschapsstructuur op te leggen, gelet op de vaak informele en directe relaties tussen ondernemer en personeel in dergelijke ondernemingen.
- Ontheffing van de instellingsplicht (lid 4)
- De SER (Sociaal-Economische Raad) kan een ondernemer op diens verzoek ontheffing verlenen van de verplichting tot het instellen van een OR.
- Een ontheffing kan worden verleend als er een andere vorm van medezeggenschap is geregeld die in voldoende mate waarborgt dat de belangen van de werknemers worden behartigd.
- De SER moet de relevante werknemersorganisaties in de gelegenheid stellen om te worden gehoord over het verzoek tot ontheffing.
- Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
- Zolang niet onherroepelijk is beslist over een ontheffingsverzoek, geldt de instellingsplicht niet.
- Samenloop van OR en andere medezeggenschapsorganen
- Het is mogelijk dat in een onderneming zowel een OR als andere medezeggenschapsorganen bestaan (bijvoorbeeld een COR of een deelondernemingsraad). In die gevallen moeten de bevoegdheden van de verschillende organen goed worden afgebakend om conflicten te voorkomen. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de WOR beoogd dat de medezeggenschap zo effectief mogelijk wordt georganiseerd en dat de verschillende medezeggenschapsorganen elkaar versterken.
- De instellingsplicht van artikel 5 WOR blijft echter de basis voor het instellen van een ondernemingsraad.
Artikel 6 WOR: Samenstelling van de Ondernemingsraad
Artikel 6 WOR regelt hoe de OR is samengesteld, wie er in de OR zitting kunnen hebben en hoe de verkiezingen van de OR-leden worden georganiseerd.
- Samenstelling van de OR (lid 1)
- De OR bestaat uit werknemers die in de onderneming werkzaam zijn.
- Het aantal leden van de OR is afhankelijk van het aantal werknemers dat in de onderneming werkzaam is, en wordt vastgesteld door de ondernemer in overleg met de ondernemingsraad.
- Artikel 6 WOR bevat geen concrete aantallen voor OR leden, maar laat dat afhangen van de grootte van de onderneming.
- Kiesgerechtigden en verkiesbaarstelling (lid 2)
- Alle werknemers die in de onderneming werkzaam zijn, zijn in beginsel kiesgerechtigd voor de OR.
- De meeste werknemers zijn ook verkiesbaar als lid van de OR, maar de wet sluit een aantal specifieke categorieën werknemers uit van verkiesbaarheid.
- Het doel van de wetgever is om met de verkiesbaarstelling een afspiegeling te laten zijn van alle in de onderneming werkzame personen.
- Verkiezingen (lid 3)
- De leden van de OR worden gekozen door middel van vrije en geheime verkiezingen.
- De ondernemer is verantwoordelijk voor het organiseren van de verkiezingen, maar moet daarbij de procedures volgen die zijn vastgelegd in de WOR en het OR-reglement.
- OR-reglement (lid 4)
- Elke OR moet een eigen reglement vaststellen waarin onder meer de verkiezingsprocedure, de duur van het lidmaatschap en de besluitvormingsprocedures van de OR zijn vastgelegd.
- Het reglement moet in overeenstemming zijn met de WOR en andere relevante wet- en regelgeving.
- De wetgever heeft met de mogelijkheid van een OR reglement beoogd de flexibiliteit te vergroten en een zekere mate van zelfbestuur aan de ondernemingsraad toe te kennen.
- Bescherming van OR-leden
- OR-leden genieten een speciale ontslagbescherming om te voorkomen dat zij worden benadeeld vanwege hun lidmaatschap van de OR.
- Deze bescherming is bedoeld om ervoor te zorgen dat OR-leden hun taken onafhankelijk en zonder vrees voor represailles kunnen uitvoeren.
- Onafhankelijkheid van de OR
- De OR moet onafhankelijk van de ondernemer kunnen functioneren en zijn eigen agenda kunnen bepalen.
- De ondernemer mag de OR niet belemmeren in zijn taakuitoefening en moet de OR in staat stellen zijn werkzaamheden goed uit te voeren.
- De ondernemer heeft de verplichting de ondernemingsraad alle informatie te verschaffen die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn bevoegdheden.
- De ondernemer moet de ondernemingsraad de faciliteiten bieden die deze nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.
Verhouding tussen artikel 5 en 6 WOR
- Artikel 5 en 6 WOR zijn nauw met elkaar verbonden. Artikel 5 bepaalt wanneer een OR moet worden ingesteld, terwijl artikel 6 bepaalt hoe die OR moet worden samengesteld.
- Artikel 5 en 6 WOR vormen de basis voor de medezeggenschap in Nederlandse ondernemingen.
- Artikel 5 en 6 WOR zorgen ervoor dat werknemers een formele stem krijgen in het beleid van de onderneming en dat hun belangen worden behartigd door een OR die onafhankelijk kan functioneren.
- Beide artikelen zijn essentieel voor de correcte toepassing van de WOR en een effectieve medezeggenschap.
Conclusie
Artikel 5 en 6 van de WOR vormen de basis voor de medezeggenschap in Nederlandse ondernemingen. Artikel 5 verplicht ondernemingen met 50 of meer werknemers tot het instellen van een OR en biedt tevens uitzonderingsmogelijkheden. Artikel 6 regelt de samenstelling van de OR, de verkiezingsprocedure, en de onafhankelijkheid van de OR. Samen zorgen deze artikelen voor een gestructureerde en effectieve medezeggenschap, waarbij werknemers een stem hebben in het beleid van de onderneming en hun belangen worden beschermd door een onafhankelijk orgaan. De wetgever heeft met deze artikelen beoogd een balans te creëren tussen de belangen van de onderneming en de belangen van de werknemers, zodat de medezeggenschap op een manier wordt vormgegeven die recht doet aan beide partijen. Het naleven van artikel 5 en 6 WOR is essentieel voor een goede medezeggenschap binnen een onderneming.
Artikel 7 en 8
Artikel 7 en 8 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) regelen respectievelijk de verplichtingen van de ondernemer jegens de ondernemingsraad (OR) met betrekking tot het verschaffen van informatie en het voeren van overleg, en de geheimhoudingsplicht van de OR-leden en hun recht op deskundige bijstand . Deze artikelen zijn essentieel voor een effectieve medezeggenschap binnen Nederlandse ondernemingen.
Artikel 7 WOR: Informatieverstrekking
Artikel 7 WOR verplicht de ondernemer om de OR van alle relevante informatie te voorzien die de raad nodig heeft om zijn taken goed uit te kunnen voeren. Deze informatieverplichting is cruciaal voor een goede dialoog tussen de ondernemer en de OR .
- Algemene informatieplicht (lid 1)
- De ondernemer is verplicht de OR tijdig alle informatie te verstrekken die de OR redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak.
- Deze informatie moet volledig, duidelijk en tijdig zijn, zodat de OR een goed beeld kan vormen van de situatie.
- Het gaat hierbij om zowel gevraagde als ongevraagde informatie die relevant is voor de OR.
- De informatieplicht strekt zich uit tot alle aspecten van de onderneming, inclusief financiële, economische, sociale en organisatorische zaken.
- De aard van de te verstrekken informatie kan variëren, afhankelijk van de aard van de onderneming en de specifieke situatie.
- Schriftelijke informatie (lid 2)
- De ondernemer moet de informatie in principe schriftelijk verstrekken, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd .
- Schriftelijke informatie zorgt ervoor dat de OR de gegevens op een later moment kan raadplegen en analyseren .
- Ook als de ondernemer de gegevens mondeling verstrekt, kan de OR vragen om dit schriftelijk te bevestigen [.
- Prospectieve informatie
- De informatieplicht omvat ook toekomstgerichte informatie, zoals strategische plannen en voorgenomen besluiten.
- Deze prospectieve informatie is van belang omdat de OR hierdoor invloed kan uitoefenen op het toekomstige beleid van de onderneming.
- De wetgever heeft met de uitbreiding van de informatieplicht beoogd dat de OR een volwaardige gesprekspartner wordt bij strategische besluitvorming.
- Uitzonderingen op de informatieplicht
- De ondernemer kan het verstrekken van informatie weigeren als het belang van de onderneming of de privacy van werknemers hierdoor ernstig wordt geschaad.
- De ondernemer moet wel goed onderbouwen waarom de informatie niet kan worden verstrekt en moet de OR zoveel mogelijk tegemoetkomen.
- Er moet een redelijke afweging worden gemaakt tussen het belang van de onderneming en het belang van de OR bij de informatie.
- Sancties bij niet-naleving
- Als de ondernemer zijn informatieplicht schendt, kan de OR naar de ondernemingskamer stappen en een vordering tot naleving instellen.
- De ondernemingskamer kan de ondernemer verplichten om de informatie alsnog te verstrekken en kan een dwangsom opleggen.
- Het niet naleven van de informatieplicht kan de positie van de ondernemer in discussies met de OR verzwakken .
- Specifieke informatieverplichtingen
- Naast de algemene informatieplicht kent de WOR ook specifieke informatieverplichtingen op bepaalde gebieden.
- Deze specifieke verplichtingen hebben onder andere betrekking op het sociale beleid, arbeidsvoorwaardelijke regelingen, pensioen en de ontwikkeling van de personeelsbezetting.
- Deze specifieke informatieverplichtingen zijn bedoeld om de OR een beter inzicht te geven in specifieke aspecten van de onderneming en het gevoerde beleid.
Artikel 8 WOR: Geheimhoudingsplicht en Deskundige Bijstand
Artikel 8 WOR regelt de geheimhoudingsplicht van de OR-leden en het recht van de OR op deskundige bijstand. Deze bepalingen zijn belangrijk voor de bescherming van vertrouwelijke informatie en de kwaliteit van het OR-werk [102, conversation history].
- Geheimhoudingsplicht (lid 1)
- OR-leden zijn verplicht tot geheimhouding van informatie die zij als vertrouwelijk van de ondernemer hebben ontvangen .
- Deze geheimhoudingsplicht is bedoeld om te voorkomen dat gevoelige informatie, zoals bedrijfsstrategieën, naar buiten wordt gebracht .
- De geheimhoudingsplicht geldt niet alleen tijdens het OR-lidmaatschap, maar ook na afloop daarvan .
- De ondernemer moet duidelijk aangeven welke informatie vertrouwelijk is
- De geheimhoudingsplicht geldt niet voor informatie die al publiekelijk bekend is .
- Schending van de geheimhoudingsplicht kan leiden tot schadeclaims door de ondernemer en tot verlies van het vertrouwen.
- Overleg over geheimhouding (lid 2)
- De ondernemer en de OR kunnen met elkaar overleggen over de geheimhouding van bepaalde informatie .
- Dit overleg is bedoeld om te bepalen welke informatie wel en niet openbaar mag worden gemaakt en hoe met deze informatie wordt omgegaan .
- Door middel van overleg kunnen misverstanden worden voorkomen en kan er een balans worden gezocht tussen het belang van de onderneming en het belang van de OR .
- Recht op deskundige bijstand (lid 3)
- De OR heeft het recht om zich bij de uitoefening van zijn taken te laten bijstaan door een of meer deskundigen .
- Deze deskundigen kunnen zowel interne als externe adviseurs zijn, afhankelijk van de benodigde expertise .
- De OR kan bijvoorbeeld een advocaat, een accountant of een andere specialist inschakelen .
- Het recht op deskundige bijstand is bedoeld om de OR in staat te stellen om complexe vraagstukken op een professionele manier te behandelen
- De kosten van de deskundige bijstand komen in principe voor rekening van de ondernemer.
- De OR moet wel aantonen dat de inzet van een deskundige redelijkerwijs nodig is.
- De ondernemer en de OR kunnen afspraken maken over de inzet van de deskundige en de kosten daarvan.
- Onafhankelijke deskundigen
- Het is belangrijk dat de deskundigen onafhankelijk zijn en de belangen van de OR dienen .
- De OR moet vrij zijn in de keuze van de deskundige.
- De ondernemer kan bezwaar maken tegen de keuze van een bepaalde deskundige als hij een conflict van belangen vermoedt, maar hij moet dit wel goed onderbouwen
- Doel van deskundige bijstand
- De deskundige bijstand is bedoeld om de OR te helpen bij het begrijpen van complexe informatie, het analyseren van beleidsvoorstellen en het formuleren van een gedegen advies
- Met de hulp van deskundigen kan de OR een meer volwaardige gesprekspartner voor de ondernemer zijn
- De inzet van deskundigen moet bijdragen aan een betere kwaliteit van de medezeggenschap
Verhouding tussen artikel 7 en 8 WOR
- Artikel 7 en 8 WOR zijn onderling afhankelijk . Artikel 7 regelt de informatieverstrekking door de ondernemer en artikel 8 waarborgt dat de OR met die informatie op een goede manier kan omgaan, door middel van een geheimhoudingsplicht en deskundige bijstand
- Een goede informatieverstrekking is essentieel voor de OR om zijn taken goed te kunnen uitvoeren, terwijl de geheimhoudingsplicht ervoor zorgt dat vertrouwelijke informatie wordt beschermd .
- Het recht op deskundige bijstand is belangrijk om de kwaliteit van de medezeggenschap te waarborgen en de OR in staat te stellen om een gelijkwaardige gesprekspartner te zijn .
- Samen zorgen deze artikelen ervoor dat de OR op een professionele en onafhankelijke manier kan functioneren .
Conclusie
Artikel 7 en 8 WOR vormen een belangrijk onderdeel van de wettelijke medezeggenschapsregeling. Artikel 7 verplicht de ondernemer tot het verstrekken van alle relevante informatie aan de OR, terwijl artikel 8 de OR verplicht tot geheimhouding en het recht geeft op deskundige bijstand. De artikelen 7 en 8 zijn bedoeld om de positie van de OR te versterken en ervoor te zorgen dat de OR op een professionele en gelijkwaardige manier kan overleggen met de ondernemer. De wetgever streeft hiermee naar een evenwichtige verdeling van macht en een goede balans tussen de belangen van de onderneming en die van de werknemers